Maria-Eich-Kapelle

De inwoners van Erpfting werden geconfronteerd met ernstige nood toen de onrust van de Dertigjarige Oorlog in hun regio woedde. Naast de verwoestingen van de oorlog woedde de zwarte dood, de pest, die in Erpfting binnen 10 jaar bijna de hele bevolking wegvaagde. Te midden van deze behoefte plaatste pastoor Sießmayr een foto van de pijnlijke Moeder van God op een eik in het nabijgelegen schaarse bos van Erpfting. Het volk maakte onophoudelijk een pelgrimstocht naar het beeld van Maria aan de eik en smeekte om spoedig een einde aan de ramp. In feite verdween de pest het jaar daarop. Maar de oorlog was nog niet voorbij. In 1632 vielen de beruchte Zweden het dorp aan en namen de molenaar Johann Zech gevangen. Toen ze de bewuste eik passeerden, wendde hij zich smekend tot Onze-Lieve-Vrouw en vroeg om haar hulp. De Zweden trokken boos hun zwaarden en wilden de man ter plekke doden. Maar toen hij zijn hand uitstak, braken de messen boven zijn hoofd. De soldaten renden verschrikt weg. Pelgrims uit het hele gebied stroomden vervolgens naar de "Maria Eich". In 1638 werd een houten kapel gebouwd waarin het wonderbaarlijke beeld van Onze-Lieve-Vrouw werd opgericht. Ten slotte werd in 1696 de bouw van een grote Marienkapelle geïnitieerd door de Wessobrunn-bouwmeester Johann Schmuzer, die kort daarvoor de bedevaartskerk van Vilgertshofen had gepland. In 1762 werd de kapel versierd met de plafondschildering "Judith met het hoofd van Holofernes" van Johann Baader, de bekende "Lechhansl".